Ken je mij? Ik ben een wolf. Ik woon in het bos bij Gubbio. De mensen in Gubbio waren bang voor mij. Dat snap ik wel. Want ’s nachts ging ik naar de stad, op zoek naar eten. Ik had zo’n honger! Ik beet kippen dood en konijnen. Ik heb ook mensen aangevallen. Daar ben ik niet trots op.
Op een dag kwam er een kleine man naar mij toe. Ik liet mijn tanden zien:
‘Kijk eens hoe gevaarlijk ik ben!’
De man maakte een kruisteken in de lucht. Ik weet niet hoe het kan, maar ik was niet meer boos. Ik hoefde niet meer te bijten. De man zei:
‘Wolf, niet schrikken. Ik ben Franciscus. Ik kom met je praten. De mensen in Gubbio hebben verteld dat jij de stad onveilig maakt. Je hebt honger, ik weet het. We gaan zorgen dat je iedere dag eten krijgt. Beloof je dat je de mensen en de dieren in Gubbio met rust laat?’
Ik boog mijn kop. Franciscus stak zijn hand uit en ik legde mijn poot erin.
‘Kom mee’, zei hij, ‘dan kun je het goedmaken.’
We gingen naar de markt. Het was er druk. Toen de mensen mij zagen, wilden ze wegrennen. Franciscus zei:
‘Niet bang zijn. De wolf zal jullie geen kwaad meer doen. Dat beloof je toch?’
Ik gaf hem weer mijn poot, zodat iedereen kon zien dat ik het meende.
‘Nu moeten jullie mij ook iets beloven’, zei Franciscus. ‘Willen jullie de wolf eten geven, zodat hij nooit meer honger heeft?’
Zo gaat het nu. De mensen van Gubbio zorgen voor mij. En ik? Ik ben hun vriend.